Naast het spelen van toeters van Max Keilwerth (Hohner President) ben ik nu bezig met de revisie van een van de voortbrengselen van zijn jongere broer Julius.
Het is een van Hall saxofoon uit ongeveer 1971 en daarmee de jongste saxofoon in huis. De toongaten zijn recht getrokken. Het is er een met een zogenaamde wijde boog, er zit ongeveer twee keer meer afstand tussen beker en buis als bij andere saxofoons. Wat dat nu voor een geluid geeft, weet ik nog niet.
Het concept van een wijde bocht komt ook voor op de toneking en wordt nog steeds gebruikt op de SX90 dus waarschijnlijk heeft het een goede reden.
De aplicatuur is heel ruim opgezet, er is genoeg ruimte voor. Een minpunt is dat het type metaal gebruikt voor de kleppen vrij makkelijk kan buigen.
Voorzichtig mee omgaan, ander sluit de sax niet meer.
Er zit een kleine deukje net boven het pijpje van de tweede oktaafklep. Verstandig zou zijn om dat pijpje er uit te solderen, de deuk eruit te halen en het pijpje er weer in te zetten. Om de lak te sparen ga ik eerst kijken of het op een andere manier opgelost kan worden. Kost meer tijd maar geeft veel meer voldoening.
De conische factor tussen beker en hals lijkt groot, maar de Hohner blijkt net iets extremer te zijn.
Uiterlijk een heel mooie saxofoon, jammer van het buigende metaal.
Ben benieuws hoe die gaat klinken. Ik denk niet dat die gaat zoemen, meer een kamerbreed geluid.