Om de klank en snelheid van de tweede A, en D op een saxofoon te laten lijken op de omringende tonen vergt vaak extra oefening.
Dit komt omdat het de laagste tonen zijn van de bovenste oktaaf klep.
Een patent uit 1925 van de makers van de King saxofoon beschrijft al dat snelheid en bijgeluiden hier ontstaan:
In a saxophone the octave holes or sockets are used to produce tones one octave above those of the lower register extending
the compass of the instrument one full octave above the actual pitch by length of pipe. The sounding of these upper tones is
done by operating octave keys to open holes, that in effect cut the effective pitch length of the pipe in half, thus doubling
the number of sound vibrations per second. To cut the effective pitch length of any pipe without impairing tone quality,
an opening of very small size must be made at approximately the middle point of the pitch length. This opening gives a vent at
a point in the sound wave formation called the node, thus splitting the sound wave and causing it to form in onehalf its
previous length and raising the pitch one octave. The opening of this vent must be as unobstructed as possible when in use
in order to facilitate the rapid change from one register to another. Heretofore this vent or octave hole has been drilled
on a straight line axially through the octave socket member. When the pad is lifted it does not provide a quick effective
means of venting this point. A buzzing noise due to the release of the alternating pressures at the nodal point and the air
striking the pad characterizes the opening of this hole and is most noticeable in D, G and A in a saxophone.
Tn brief, this sluggishness of action and buzzing does not permit rapid execution of octave jumps, clearness of tone etc.,
as the notes in the upper register do not respond immediately to the opening of an axially drilled socket.
Hun oplossing is om het gat van de oktaafklep scheef te boren om bijgeluiden te verminderen.
Dit is een van de patenten die tegenwoordig niet meer serieus worden genomen, maar het geeft een richting aan hoe het probleem onstaat.
Een van de meer rigoreuze methoden is een extra oktaafklep, een oplossing die in ieder geval door Couesnon, Conn en Hammerschmidt is uitgeprobeerd.
Dit geeft wel iets meer snelheid in het aanblazen, maar bijgeluiden blijven bestaan.
Haynes geeft aan dat bijgeluiden soms samenhangen met een bolle vorm van de oktaafkleppolsters. Om deze reden maakt hij ze zo plat mogelijk
van een uithardend materiaal, vergelijkbaar met mijn houten polsters.
In de meest recente bariton van Selmer zag ik dat ze overmaats grote leren polsters hadden gebruikt voor de oktaafkleppen.
In een tijd van gewichtsreductie is dat opvallend, dus ik vermoed dat dat is gedaan om de bolling van de leren polster minder te maken.
Dit heeft te maken met de stijfheid van het materiaal en omdat het leer aan de rand van de polster verticaal op de body van de saxofoon staat.
Liebman ging een andere richting uit. Op zijn signatuur Keilwerth sopraan gebruikt hij kurken polsters voor de kleinste toongaten.
Deze gaan langer mee en zijn in het begin volkomen plat. Kurken polsters worden al gebruikt in de hobo voor de uitvinding van de saxofoon.
Verder is het mogelijk om extra kleppen onder de bewuste toongaten open te maken, een oplossing die is uitgewerkt op de rationale saxophone van Leblanc.
De meest rigoreuze en blijvende oplossing voor het AAAAA probleem zijn natuurlijk: de drie O's
Maar al de inventiviteit van de saxofoon industrie om dit probleem op te lossen is natuurlijk mooi meegenomen.
